Vele steden zijn in de
middeleeuwen
geteisterd door branden.
De angst voor een
stadsbrand
heeft tot vele voorschriften geleid.
Het open vuur van de
stookplaats
moest 's avonds gedoofd worden en de hete as in de
haardpot
geschoven, op vele plaatsen hingen
brandladders
en
brandstegen liepen naar de waterwegen (die soms speciaal hiervoor gegraven waren).
Dat tot aan bijna het einde van de middeleeuwen de meeste
huizen van hout
waren, speelt hierbij een grote rol.
Bij de verspreiding van een brand was de
dakbedekking
ervan een nog groter probleem:
stooien en
rieten daken
ontvlamden bij een vonkenregen eerder dan de dikke
eiken
balken van de
vakwerkbouw.
Van de maatregelen tegen brand valt de subsidie op
'harde dekking' op.
'
Week'
(of 'zacht') was het al genoemde stro en riet, terwijl ook de houten
dakspanen
brandgevaarlijk waren.
Het bestrijken met leem hielp wel wat, maar onvoldoende.
Van de
harde dekking
was het
leien dak
al vroeg in de middeleeuwen bekend.
Onbrandbare dakbedekking werd pas betaalbaar toen
daktegels
op grote schaal vervaardigd werden,
en het was dit type dakbedekking dat door subsidies werd gepromoot.
De
quackpan
vormde daarna de overgang naar de nu zo bekende
dakpannen.
Middeleeuwse voorstellingen kunnen ons meer inzicht geven in wat gebruikelijk was.
Maar het is niet steeds te zien of bijvoorbeeld
leien, daktegels of dakspanen bedoeld worden.
Tekst: Jean Penders (10-2006). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders